Vincent de Groot: "Onze dienstverlening is volledig gericht op de internationale werknemer. Door de uitgebreide ervaring met en de specifieke kennis over onder meer de fiscale omstandigheden van zeevarenden, personen werkzaam in de offshore-industrie en bij baggerbedrijven, maar ook voor andere internationaal mobiele werknemers, weet u zeker dat uw fiscale zaken in vertrouwde en deskundige handen zijn.
Bent u buiten Nederland werkzaam? Zit u met vragen over belastingen en sociale premies? Niet alleen voor het verzorgen van uw Nederlandse aangifte inkomstenbelasting, maar ook bij advisering over werken buiten Nederland of voor een buitenlandse werkgever en wonen buiten Nederland bent u bij ons aan het juiste adres!"
Translate this site
Posts tonen met het label Rechtspraak. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Rechtspraak. Alle posts tonen
Toepassing van de 30%-regeling onterecht geweigerd aan vluchteling Oekraïne
Naar het oordeel van de rechtbank woonde eiser op 1 september 2022 niet in Nederland. De rechtbank heeft daarbij het volgende in overweging genomen. Eiser is in maart 2022 naar Nederland gekomen vanwege de oorlog die in februari 2022 in Oekraïne is uitgebroken. Eiser had niet de intentie om zich voor langere tijd te vestigen in Nederland. Dat blijkt uit het feit dat eiser zijn woning in Oekraïne aanhield, dat hij de kosten van die woning bleef betalen, dat hij een bankrekening in Oekraïne aanhield en dat zijn kinderen digitaal Oekraïens onderwijs bleven volgen in de jaren 2021/2022 en 2022/2023. Daarbij komt dat eiser in de periode van april 2022 tot en met augustus 2022 opvarende op een schip onder Liberiaanse vlag was. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser in die periode slechts incidenteel van het schip is geweest, hetgeen bovendien niet is betwist door verweerder. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat eiser op 1 september 2022 een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had.
Ook heeft de rechtbank meegewogen dat eiser een tijdelijk verblijfsrecht had om in Nederland te verblijven. Weliswaar verhindert een tijdelijk verblijfsrecht het ontstaan van een duurzame band van persoonlijke aard met een land niet, maar het enkele verblijf met vooruitzicht op een aflopend verblijfsrecht, is onvoldoende om van een duurzame band te spreken. Dat wordt niet anders indien de betrokkene beschikt over een woonruimte in Nederland en gedurende het verblijf voldoet aan bepaalde verplichtingen die het verblijf in Nederland met zich brengt (vgl. gerechtshof Amsterdam 29 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4616). In dit geval maken de feiten en omstandigheden als genoemd in overweging 20 naar het oordeel van de rechtbank dat er op 1 september 2022 nog geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland is ontstaan. Dat eiser beschikte over een woning in het kader van zijn opvang in Nederland maakt dat niet anders. Bovendien is de inschrijving in de BRP te beschouwen als een verplichting die hoort bij het verblijf in Nederland op basis van de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming.
Geplaatst door Vincent de Groot van
Robelco Tax Services
op
woensdag, december 04, 2024
Labels:
30%-regeling,
Oekraïne,
Rechtspraak
Ontbreken inkomensverklaring staat kwalificerende buitenlandse belastingplicht in de weg
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur X terecht niet heeft aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. De aftrekpost voor de Belgische eigen woning is terecht gecorrigeerd.
X houdt aandelen in diverse BV’s. Via Q BV treedt X toe als partner van A NV. Naar aanleiding van een onderzoek bij onder andere A NV legt de inspecteur IB-aanslagen 2016 en 2017 op aan X. In geschil is de hoogte van het gebruikelijk loon, of X een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is en of de hypotheekrente op de Belgische eigen woning aftrekbaar is. Daarnaast is in geschil of de inspecteur de toename van de rekening-courantschuld terecht als uitdeling heeft aangemerkt.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur X terecht niet heeft aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. De aftrekpost voor de Belgische eigen woning is terecht gecorrigeerd. Volgens de rechtbank voldoet X niet aan de vereisten voor kwalificerende buitenlandse belastingplicht omdat hij geen inkomensverklaring van de belastingautoriteit van zijn woonland heeft verstrekt.
Verkorting looptijd 30%-regeling
In geschil is of eiseres naar de juiste bedragen loonheffing heeft ingehouden en afgedragen. Meer in het bijzonder is in geschil of de beschikking nog steeds rechtsgeldig is en als zodanig kan worden toegepast zonder de inkorting van de looptijd van acht naar vijf jaren. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, is in geschil of eiseres de 30%-vergoeding heeft aangewezen als eindheffingsloon.
Beoordeling van het geschil
Volgens artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking. Eindheffingsbestanddelen zijn op grond van artikel 31, eerste lid, aanhef en letter f, van de Wet LB 1964 onder meer door de inhoudingsplichtige aangewezen vergoedingen en verstrekkingen (de werkkostenregeling). Op grond van artikel 31a, tweede lid, aanhef en letter e, van de Wet LB 1964 is de vergoeding van extraterritoriale kosten gericht vrijgesteld, indien de vergoeding door de inhoudingsplichtige als eindheffingsloon is aangewezen.
In artikel 31a van de Wet LB 1964 is ook de 30%-regeling opgenomen. Met ingang van 1 januari 2019 is de maximale looptijd van de 30%-regeling verkort van acht jaar naar vijf jaar. Artikel 31a van de Wet LB 1964 luidt vanaf dat moment – voor zover hier van belang – als volgt:
“Voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen groepen werknemers die door een inhoudingsplichtige van buiten Nederland in dienstbetrekking worden genomen, geldt, onder daarbij te stellen voorwaarden, dat vergoedingen van kosten en verstrekkingen van verblijf buiten het land van herkomst gedurende ten hoogste vijf jaar ten minste worden beschouwd als vergoeding voor extraterritoriale kosten tot ten hoogste 30% van het daarbij aan te wijzen gedeelte van het loon, alsmede tot het bedrag van de daarbij aan te wijzen schoolgelden.”
Beoordeling van het geschil
Volgens artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking. Eindheffingsbestanddelen zijn op grond van artikel 31, eerste lid, aanhef en letter f, van de Wet LB 1964 onder meer door de inhoudingsplichtige aangewezen vergoedingen en verstrekkingen (de werkkostenregeling). Op grond van artikel 31a, tweede lid, aanhef en letter e, van de Wet LB 1964 is de vergoeding van extraterritoriale kosten gericht vrijgesteld, indien de vergoeding door de inhoudingsplichtige als eindheffingsloon is aangewezen.
In artikel 31a van de Wet LB 1964 is ook de 30%-regeling opgenomen. Met ingang van 1 januari 2019 is de maximale looptijd van de 30%-regeling verkort van acht jaar naar vijf jaar. Artikel 31a van de Wet LB 1964 luidt vanaf dat moment – voor zover hier van belang – als volgt:
“Voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen groepen werknemers die door een inhoudingsplichtige van buiten Nederland in dienstbetrekking worden genomen, geldt, onder daarbij te stellen voorwaarden, dat vergoedingen van kosten en verstrekkingen van verblijf buiten het land van herkomst gedurende ten hoogste vijf jaar ten minste worden beschouwd als vergoeding voor extraterritoriale kosten tot ten hoogste 30% van het daarbij aan te wijzen gedeelte van het loon, alsmede tot het bedrag van de daarbij aan te wijzen schoolgelden.”
Geplaatst door Vincent de Groot van
Robelco Tax Services
op
dinsdag, juli 23, 2024
Labels:
30%-regeling,
LB,
Rechtspraak
Premiedeel ouderenkorting voor niet-inwoner is conform IB-deel
De Hoge Raad oordeelt dat voor een niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtige de PVV-heffingskorting moet worden berekend op basis van de standaardheffingskorting. De ouderenkorting is afhankelijk van het belastbare binnenlandse inkomen uit werk en woning en niet van het wereldinkomen.
X is geboren in 1952 en woont in 2021 in Polen. Hij is een buitenlandse belastingplichtige en ontvangt een AOW-uitkering van € 7991. Zijn niet in Nederland belastbare inkomsten zijn € 47.762. Niet in geschil is dat X van 1 januari 2021 tot en met 23 juli 2021 premieplichtig is voor de volksverzekeringen in Nederland. De PVV-heffingskortingen zijn na bezwaar als volgt vastgesteld: algemene heffingskorting: € 113, arbeidskorting: € 596 en alleenstaande-ouderenkorting: € 127. Volgens X heeft hij ook recht op het premiedeel van de ouderenkorting. De inspecteur bestrijdt dat, omdat het wereldverzamelinkomen hoger is dan € 38.464. Rechtbank Zeeland-West-Brabant vraagt aan de Hoge Raad hoe voor een buitenlandse belastingplichtige (niet-inwoner), die een deel van het jaar premieplichtig is in Nederland, het premiedeel van de ouderenkorting moet worden berekend.
Geplaatst door Vincent de Groot van
Robelco Tax Services
op
vrijdag, maart 22, 2024
Labels:
Belastingdienst,
Buitenland,
IB-deel,
Ouderenkorting,
Premiedeel,
Rechtspraak
Rentevergoeding voor vermindering aanslag m.b.t. heffing box 3
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat zij voor de jaren 2016, 2017 en 2018 recht heeft op een vergoeding van belastingrente dan wel de rente als bedoeld in Afdeling 4.4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) over de periode tussen de betaling van de voorlopige aanslag (2017: 8 juni 2018; 2018: 24 mei 2019) en de terugbetaling via een verminderingsbeschikking (2017: 22 juli 2022; 2018: 25 juli 2022).
De Inspecteur heeft hiertegen ingebracht dat ingevolge artikel 30fe van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) over de terugbetalingen van de box 3-heffing geen belastingrente wordt vergoed.
Het Hof stelt voorop dat, zoals hiervoor is overwogen, belanghebbende voor het jaar 2016 niet in aanmerking komt voor een vermindering van de box 3-heffing en dat over bedoelde verminderingsbeschikkingen voor de jaren 2017 en 2018 geen belastingrente is vergoed. Het Hof onderschrijft het betoog van de Inspecteur dat dit laatste voortvloeit uit artikel 30fe van de AWR. Het beroep van belanghebbende op Afdeling 4.4.2 van de Awb slaagt naar het oordeel van het Hof niet, omdat ingevolge artikel 4:103 van de Awb bedoelde Afdeling niet van toepassing is aangezien in Hoofdstuk VA van de AWR een andere regeling omtrent verzuim en de gevolgen daarvan is getroffen.
Geplaatst door Vincent de Groot van
Robelco Tax Services
op
zondag, februari 18, 2024
Labels:
AWR,
Belastingdienst,
Box 3,
Rechtspraak,
Rentevergoeding
Geen elders belast voor Litouws ingezetene voor inkomen uit arbeid uitgeoefend aan boord schip
De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht slechts gedeeltelijk aan het verzoek om ambtshalve vermindering is tegemoet gekomen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De inspecteur vermindert een belastingaanslag ambtshalve zodra hem is gebleken dat deze tot een te hoog bedrag is vastgesteld.1 Op belanghebbende rust de last om de feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken waaruit volgt dat de aanslag te hoog is vastgesteld.2
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende - tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur - niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslag, na de uitspraak op bezwaar, tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
Geen exploitatie schip in internationaal verkeer? Geen elders belast!
Op de dag van kerstavond 2021 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraken gedaan die duidelijkheid scheppen over de belastingheffing van in Nederland wonende zeevarenden die in dienst staan van een in Zwitserland gevestigde onderneming en tewerk zijn gesteld aan boord van een schip van een aan deze onderneming gelieerde andere onderneming. Het betreffende schip kan grote platforms in één keer van hun sokkel lichten en vervoeren. Het schip kan ook pijplijnen leggen voor olie- en gastransport.
Het betrof hier een geschil over de uitleg van de inhoud van artikel 15, lid 3, van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen. Dit artikel luidt als volgt:
Artikel 15. Niet-zelfstandige arbeid
[…]
3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, of aan boord van een binnenschip, worden belast in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
Reeds in het jaar 2014 is hier in een memo van ons adviesbureau aandacht aan besteed. In dit memo is uitleg gegeven aan dit verdragsartikel en is met redenen omkleed waarom ons kantoor tot de conclusie kwam dat een werknemer in een dergelijke situatie geen recht kan hebben op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op grond van die verdragsbepaling.
Het betrof hier een geschil over de uitleg van de inhoud van artikel 15, lid 3, van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen. Dit artikel luidt als volgt:
Artikel 15. Niet-zelfstandige arbeid
[…]
3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, of aan boord van een binnenschip, worden belast in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
Reeds in het jaar 2014 is hier in een memo van ons adviesbureau aandacht aan besteed. In dit memo is uitleg gegeven aan dit verdragsartikel en is met redenen omkleed waarom ons kantoor tot de conclusie kwam dat een werknemer in een dergelijke situatie geen recht kan hebben op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op grond van die verdragsbepaling.
Geplaatst door Vincent de Groot van
Robelco Tax Services
op
zondag, december 26, 2021
Labels:
Belastingverdrag,
Exploitatie,
Hoge Raad,
Internationaal,
Nederland,
Rechtspraak,
Schip,
Verkeer,
Zwitserland
Advies AG aan Hoge Raad: Spaargeld en overig vermogen ieder naar eigen wettelijk vastgesteld voordeel belasten
‘Vermogensmix’ op stelselniveau in strijd met verdragsrecht
De regeling van het belasten van spaargeld en overig vermogen (de zogenoemde ‘vermogensmix’) in box 3 van de inkomstenbelasting is op stelselniveau in strijd met het recht van eigendom en het gelijkheidsbeginsel in het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). De rechter kan en moet voorzien in het hierdoor ontstane rechtstekort. Bepalingen die in strijd zijn met het EVRM, mogen niet worden toegepast. Dat is bepaald in de Grondwet. De vermogensmix mag daarom niet worden toegepast. Voor het overige kan de regeling wel worden gebruikt. Dan worden zowel het spaargeld als het overige vermogen belast op basis van het in de wet voor beide soorten vermogen afzonderlijk vastgestelde rendement. Dat adviseert advocaat-generaal (AG) Niessen de Hoge Raad in zijn conclusie van vandaag.
De zaak
De zaak is een van de zaken die worden uitgeprocedeerd in een zogenoemde massaal-bezwaarprocedure. In die procedures is de vraag aan de orde of box 3 van de inkomstenbelasting (de vermogensrendementsheffing) in strijd is met het recht op eigendom en/of het gelijkheidsbeginsel, die beide worden gegarandeerd in het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).
De regeling van het belasten van spaargeld en overig vermogen (de zogenoemde ‘vermogensmix’) in box 3 van de inkomstenbelasting is op stelselniveau in strijd met het recht van eigendom en het gelijkheidsbeginsel in het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). De rechter kan en moet voorzien in het hierdoor ontstane rechtstekort. Bepalingen die in strijd zijn met het EVRM, mogen niet worden toegepast. Dat is bepaald in de Grondwet. De vermogensmix mag daarom niet worden toegepast. Voor het overige kan de regeling wel worden gebruikt. Dan worden zowel het spaargeld als het overige vermogen belast op basis van het in de wet voor beide soorten vermogen afzonderlijk vastgestelde rendement. Dat adviseert advocaat-generaal (AG) Niessen de Hoge Raad in zijn conclusie van vandaag.
De zaak
De zaak is een van de zaken die worden uitgeprocedeerd in een zogenoemde massaal-bezwaarprocedure. In die procedures is de vraag aan de orde of box 3 van de inkomstenbelasting (de vermogensrendementsheffing) in strijd is met het recht op eigendom en/of het gelijkheidsbeginsel, die beide worden gegarandeerd in het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).
Geplaatst door Vincent de Groot van
Robelco Tax Services
op
dinsdag, november 09, 2021
Labels:
AG,
Box 3,
EVRM,
Rechtspraak,
Spaargeld,
Vermogensmix
Portugal mag al snel heffen over Nederlandse socialezekerheidsuitkering
Als Portugal als woonstaat voldoende heft over een socialezekerheidsuitkering, mag bronstaat Nederland op grond van het belastingverdrag de uitkering niet belasten. Dit blijkt uit een arrest van de Hoge Raad. Met commentaar van drs. Edith de Bourgraaf.
Een man woonde in Portugal en ontving een AOW-uitkering uit Nederland. In januari 2019 had de SVB loonbelasting ingehouden over de AOW-uitkering. De AOW-uitkering over het jaar 2019 bedroeg meer dan € 10.000. Volgens de man wees het belastingverdrag tussen Nederland en Portugal het heffingsrecht toe aan Portugal. Er was niet aan voldaan alle drie de voorwaarden om het heffingsrecht toe te wijzen aan de bronstaat. Maar de inspecteur meent dat Nederland wel heffingsbevoegd is over de AOW-uitkering. Hij stelt dat het voldoende is dat aan één voorwaarde is voldaan.
Prejudiciële vragen
De rechtbank heeft met het oog op de beoordeling van het geschil over de interpretatie van het verdragsartikel prejudiciële vragen voorgelegd aan de Hoge Raad. Het betreft de volgende vragen:
- Onder welke voorwaarden mag Nederland op grond van het verdragsartikel als bronstaat heffen over een socialezekerheidsuitkering betaald aan een inwoner van Portugal?
- Misschien dat uit het antwoord op de eerste vraag volgt dat ook relevant is op welke wijze Portugal de uitkering in de belastingheffing betrekt. Mocht dat zo zijn, is daarvoor maatgevend de feitelijke belastingheffing in Portugal of hoe de uitkering volgens de Portugese belastingwetgeving in de belastingheffing wordt betrokken? Indien dat laatste het geval is, moet men daarbij rekening houden met een eventuele maatregel ter voorkoming van dubbele belasting?
- De rechtbank kan zich voorstellen dat uit het antwoord op de eerste vraag volgt dat ook een voorwaarde geldt overeenkomstig wat is vermeld bij onderdeel a van het tweede lid. Mocht dat zo zijn, kan men dan in een geval van een AOW-uitkering voldoen aan die voorwaarde. En zo ja, wat zijn daarbij de toetsingscriteria?”
De Hoge Raad oordeelt dat de tekst van het desbetreffende van het belastingverdrag Nederland-Portugal niet eenduidig is. De context van het belastingverdrag biedt evenmin helderheid over de juiste uitleg van deze bepaling. De Hoge Raad merkt vervolgens op dat Nederland alleen mag heffen over een Nederlandse socialezekerheidsuitkering aan een Portugese inwoner als aan alle drie de voorwaarden van het verdragsartikel is voldaan.
Geplaatst door Vincent de Groot van
Robelco Tax Services
op
woensdag, november 11, 2020
Labels:
AOW,
HR,
Portugal,
Prejudiciële vragen,
Rechtspraak,
WAO
Duitse studiebeurs behoort tot grondslag heffing Nederlandse premies volksverzekeringen
Vaststaat dat belanghebbende in het onderhavige jaar in Duitsland woonde en enkel in Nederland tegen betaling werkzaamheden heeft verricht. Daarbij is zij voor de loonheffing als ambtenaar aangemerkt. De rechtbank is van oordeel, nu uit het dossier niet blijkt dat ten aanzien van belanghebbendes verzekeringsplicht al enige beslissing is genomen, dat op grond van artikel 11 in verbinding met artikel 13, vierde lid (voor ambtenaar) dan wel artikel 13, eerste lid aanhef en letter b (voor loondienst), van de Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, dan het Nederlandse socialezekerheidsstelsel op belanghebbende van toepassing is. Voor dat geval is belanghebbende verzekerd en premieplichtig voor de Nederlandse volksverzekeringen.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv) wordt het premie-inkomen bepaald volgende regels van hoofdstuk drie van de Wet IB 2001.
Voor dat geval dient naast de inkomsten van de [Universiteit 2] en de scriptiebegeleiding ook de studiebeurs als inkomen in aanmerking te worden genomen. Deze studiebeurs wordt immers verleend aan veelbelovende academici om hen in staat te stellen verder onderzoek te verrichten en hen daarbij in verband met de noodzakelijke kosten van het levensonderhoud van middelen te voorzien. Een dergelijke studiebeurs is belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden als bedoeld in artikel 3:90 van de Wet IB 2001. Belanghebbendes premie-inkomen is derhalve in totaal € 36.010 (€ 30.000 plus € 6.010).
Voor dat geval dient naast de inkomsten van de [Universiteit 2] en de scriptiebegeleiding ook de studiebeurs als inkomen in aanmerking te worden genomen. Deze studiebeurs wordt immers verleend aan veelbelovende academici om hen in staat te stellen verder onderzoek te verrichten en hen daarbij in verband met de noodzakelijke kosten van het levensonderhoud van middelen te voorzien. Een dergelijke studiebeurs is belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden als bedoeld in artikel 3:90 van de Wet IB 2001. Belanghebbendes premie-inkomen is derhalve in totaal € 36.010 (€ 30.000 plus € 6.010).
Geplaatst door Vincent de Groot van
Robelco Tax Services
op
woensdag, oktober 28, 2020
Labels:
Duitsland,
Premie-inkomen,
Rechtspraak,
Studiebeurs,
Wfsv
Navorderingstermijn van 12 jaar voor buitenlands inkomen mogelijk een belemmering van kapitaalverkeer
Het Hof heeft geoordeeld dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Daartoe heeft het onder meer overwogen dat de verlengde navorderingstermijn van artikel 66, lid 1, aanhef en onder 2, SW 1956 op 31 december 1993 reeds bestond en dat deze valt onder de standstillbepaling van artikel 64 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) omdat het aanhouden van een bankrekening in Zwitserland valt onder het begrip ‘het verrichten van financiële diensten’ als bedoeld in artikel 64 VWEU. Ook de schenking valt onder het verrichten van financiële diensten als bedoeld in artikel 64 VWEU. Voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de verenigbaarheid van de verlengde navorderingstermijn van artikel 66, lid 1, aanhef en onder 2, SW 1956 met het recht op vrij kapitaalverkeer van artikel 63 VWEU zag het Hof geen aanleiding.
Het eerste middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat de termijnbepaling van artikel 66, lid 1, aanhef en onder 2, SW 1956 valt onder de zogenoemde standstillbepaling van artikel 64 VWEU. Het middel betoogt dat de schenking niet valt onder het begrip ‘financiële diensten’ als bedoeld in artikel 64 VWEU en dat daarom de standstillbepaling niet van toepassing is.
De zogenoemde standstillbepaling van artikel 64 VWEU strekt ertoe – voor zover hier van belang – dat het verbod op beperkingen van kapitaalverkeer tussen lidstaten en derde landen niet van toepassing is indien het bepaalde, in artikel 64 VWEU gedefinieerde beperkingen betreft die reeds op 31 december 1993 bestonden uit hoofde van het nationale recht of het recht van de Unie. De vraag of die standstillbepaling in dit geval van toepassing is op de heffing van recht van schenking hoeft daarom alleen te worden beantwoord indien die heffing een door artikel 63 VWEU verboden beperking vormt van het vrij verkeer van kapitaal.
Geplaatst door Vincent de Groot van
Robelco Tax Services
op
maandag, oktober 12, 2020
Labels:
12 jaar,
Hof,
Hoge Raad,
Navorderingstermijn,
Rechtspraak
Tijdelijk verhuurd tuinhuisje blijft gewoon onderdeel van de eigen woning
In artikel 3.111, lid 1, Wet IB 2001 is – voor zover van belang – bepaald dat onder eigen woning wordt verstaan een gebouw, met de daartoe behorende aanhorigheden, voor zover dat de belastingplichtige anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat.
In deze zaak is niet in geschil dat het tuinhuis een aanhorigheid is bij de woning. Dat behoort dus tot de eigen woning als bedoeld in deze bepaling.
Artikel 3.111, lid 7, Wet IB 2001 bepaalt dat het tijdelijk ter beschikking stellen van de woning aan derden daaraan niet het karakter van hoofdverblijf ontneemt. Omtrent die bepaling is in de parlementaire geschiedenis opgemerkt:
Het vierde lid regelt dat een woning die door de belastingplichtige tijdelijk aan derden ter beschikking is gesteld, bijvoorbeeld tijdens een vakantie, toch als eigen woning voor de belastingplichtige wordt aangemerkt door aan die woning het karakter van hoofdverblijf gedurende die periode niet te ontnemen. 1
Het vierde lid regelt dat een woning die door de belastingplichtige tijdelijk aan derden ter beschikking is gesteld, bijvoorbeeld tijdens een vakantie, toch als eigen woning voor de belastingplichtige wordt aangemerkt door aan die woning het karakter van hoofdverblijf gedurende die periode niet te ontnemen. 1
Geplaatst door Vincent de Groot van
Robelco Tax Services
op
donderdag, oktober 01, 2020
Labels:
Eigen woning,
Rechtspraak,
Tijdelijk verhuur,
Tuinhuis,
Tuinhuisje,
Verhuur
Op Belgisch ingezetene is verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en China van toepassing
De Verordening heeft tot doel de sociale zekerheidsstelsels van de lidstaten van de Europese Unie te coördineren. Op de relatie tussen (uitsluitend) één lidstaat en een derde land is de Verordening niet van toepassing. De Verordening laat dan ook onverlet de bevoegdheid van een lidstaat om bilaterale of multilaterale verdragen te sluiten met derde landen. Daarbij geldt overigens wel dat lidstaten zich moeten onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) in gevaar kan brengen. Een bilateraal verdrag tussen een lidstaat en een derde land mag verder ook geen verplichtingen opleggen aan andere lidstaten die verder zouden gaan dan wat het gemeenschapsrecht eist.
Met de sluiting van het Verdrag heeft Nederland gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om de toepasselijkheid van het sociale zekerheidsrecht te regelen in de relatie tussen Nederland en China. Gesteld noch gebleken is dat Nederland hiermee zijn bevoegdheid, ook in relatie tot het Unierecht, te buiten is gegaan.
Belastingplichtige hoeft Belastingdienst niet op de hoogte te houden van zijn actuele adres
Verweerder stelt dat het aan eiser was om ervoor zorg te dragen dat de Belastingdienst beschikte over zijn woon- of toezendadres, zodat de onmogelijkheid om het aanslagbiljet bekend te maken aan eiser was te wijten. Naar het oordeel van de rechtbank vindt deze stelling geen steun in het recht. In de Awb is geen verplichting voor belanghebbenden opgenomen om het bestuursorgaan te allen tijde op te hoogte te houden van hun actuele woon- of toezendadres. Ook de AWR kent een dergelijke verplichting niet. Hierbij wijst de rechtbank verweerder erop dat (ook) in de artikelen 3:40 en 3:41 van de Awb niets is opgenomen over een dergelijke verplichting. In de tweede plaats is in het tweede lid van artikel 3:41 van de Awb bepaald dat, indien toezending of uitreiking niet mogelijk is, bekendmaking van het besluit op een andere geschikte wijze geschiedt. De Awb houdt dus juist rekening met gevallen waarin toezending of uitreiking volgens de hoofdregel (zoals in eisers geval) niet mogelijk is. De Awb geeft aan dat verweerder dan op een andere wijze bekend moet maken. Kortom: op verweerder rust in zulke gevallen de verplichting om te zoeken naar een andere geschikte wijze van bekendmaken.
Geplaatst door Vincent de Groot van
Robelco Tax Services
op
vrijdag, augustus 28, 2020
Labels:
Adres,
Belastingdienst,
Rechtspraak
Minder elders belast dan heffing op buitenlands vermogen
Belanghebbende bezit een woning in Zwitserland. Belanghebbende stelt dat een te laag bedrag aan aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van de woning in Zwitserland is verleend. De omstandigheid dat de aftrek lager is dan in voorgaande jaren als gevolg van een herziening van de vermogensrendementsheffing per 1 januari 2017, waardoor vanaf dat moment sprake is van een progressie in de forfaitaire berekening van de inkomsten uit sparen en beleggen, brengt niet mee dat Nederland de Zwitserse woning in strijd met het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland in de Nederlandse belastingheffing betrekt. Evenmin heeft (de herziening van) de wijze waarop het forfaitaire rendement wordt bepaald tot gevolg dat Nederland in strijd met het Verdrag eenzijdig een heffingsrecht voor zichzelf heeft gecreëerd over de inkomsten uit de Zwitserse woning. Nederland handelt dus niet in strijd met de goede verdragstrouw.
De stelling dat het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 onverbindend moet worden verklaard, faalt, aangezien de toepassing van het besluit rechtstreeks uit het Verdrag volgt.
Geplaatst door Vincent de Groot van
Robelco Tax Services
op
donderdag, augustus 27, 2020
Labels:
Bvdb,
Rechtspraak,
Voorkoming
Onderzoek: Rechtbanken beslissen verschillend bij stappen tegen fiscus
De kans van slagen van mensen die overhoop liggen met de Belastingdienst en naar de rechter stappen hangt af van de rechtbank. Dat schrijft het Het Financieele Dagblad (FD) donderdag op basis van onderzoek van de financiële dienstverlener Deloitte.
Belastingbetalers die in de clinch liggen met de fiscus hebben volgens Deloitte meer kans van slagen bij de rechtbank Noord-Nederland, dan in Den Haag en Noord-Holland. Waar een belastingbetaler in Den Haag in 34 procent van de gevallen aan het langste eind trekt, geldt dat voor Noord-Nederland voor 55 procent van de zaken.
Ook verschilt het aantal voor consumenten gunstige uitspraken per rechter. Uit onderzoek van de financiële dienstverlener blijkt dat er rechters zijn waarbij belastingbetalers in 66 procent van de gevallen in het gelijk worden gesteld, ook zijn er rechters waarbij slechts 22 procent van de zaken in het voordeel van de belastingbetaler wordt beslist.
Belastingbetalers die in de clinch liggen met de fiscus hebben volgens Deloitte meer kans van slagen bij de rechtbank Noord-Nederland, dan in Den Haag en Noord-Holland. Waar een belastingbetaler in Den Haag in 34 procent van de gevallen aan het langste eind trekt, geldt dat voor Noord-Nederland voor 55 procent van de zaken.
Ook verschilt het aantal voor consumenten gunstige uitspraken per rechter. Uit onderzoek van de financiële dienstverlener blijkt dat er rechters zijn waarbij belastingbetalers in 66 procent van de gevallen in het gelijk worden gesteld, ook zijn er rechters waarbij slechts 22 procent van de zaken in het voordeel van de belastingbetaler wordt beslist.
Geplaatst door Vincent de Groot van
Robelco Tax Services
op
woensdag, juli 29, 2020
Labels:
Belastingdienst,
Rechtbanken,
Rechtspraak
Beroep niet te snel niet-ontvankelijk verklaren bij ontbreken bestreden besluit
De Hoge Raad oordeelt dat rechters terughoudend moeten zijn met het niet-ontvankelijk verklaren van een beroep vanwege het niet meesturen van het bestreden besluit door de indiener.
X komt in beroep bij Rechtbank Noord-Holland. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van het bestreden besluit. In verzet blijft deze beslissing in stand.
De Hoge Raad oordeelt dat rechters terughoudend moeten zijn met het niet-ontvankelijk verklaren van een beroep vanwege het niet meesturen van het bestreden besluit door de indiener.
X komt in beroep bij Rechtbank Noord-Holland. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van het bestreden besluit. In verzet blijft deze beslissing in stand.
De Hoge Raad oordeelt dat rechters terughoudend moeten zijn met het niet-ontvankelijk verklaren van een beroep vanwege het niet meesturen van het bestreden besluit door de indiener.
De Hoge Raad legt uit dat de verplichting tot overlegging van een afschrift van de bestreden uitspraak niet absoluut is. Art. 6:5 Awb eist slechts dat “zo mogelijk” een afschrift wordt overgelegd. Daarbij komt dat de rechter bij het niet overleggen niet verplicht is om over te gaan tot niet-ontvankelijkverklaring. Ten slotte speelt hier geen termijn van openbare orde. De rechtbank heeft dit alles miskend met het oordeel dat het niet overleggen van een afschrift van het bestreden besluit niet kan leiden tot verschoonbaarheid.
Geplaatst door Vincent de Groot van
Robelco Tax Services
op
woensdag, juli 15, 2020
Labels:
Beroep,
Hoge Raad,
Rechtspraak
Einde keuze binnenlandse belastingplicht geen discriminatie
Belanghebbende woont in Marokko en heeft geen inkomen in Nederland. Haar echtgenoot woont in Nederland en heeft wel inkomen in Nederland. Tot en met 2014 kreeg belanghebbende de algemene heffingskorting uitbetaald, omdat zij had gekozen voor een behandeling als binnenlandse belastingplichtige. Met ingang van 2015 is die regeling afgeschaft en is van belang of zij kan worden aangemerkt als een zogenoemde kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Dat kan alleen indien iemand in een andere EU-lidstaat of EER-staat, Zwitserland of op de BES-eilanden woont. Dat is niet het geval. Om die reden krijgt belanghebbende met ingang van 2015 de algemene heffingskorting niet meer uitbetaald. Het hof oordeelt dat hier geen sprake is van een ongeoorloofde discriminatie.
Geplaatst door Vincent de Groot van
Robelco Tax Services
op
woensdag, juli 08, 2020
Labels:
BES,
Discriminatie,
EU,
Rechtspraak
Relatief hoge spaartaks bij welgestelden is rechtvaardig
Vast staat dat de effectieve belastingdruk in het onderhavige geval hoog is. Dit klemt temeer omdat bij een belastingdruk van meer dan 100 percent feitelijk sprake is van interen op het vermogen en dat is in strijd met de doelstelling van de regeling om slechts rendement op het vermogen te belasten en niet het vermogen zelf. Een en ander betekent echter nog niet dat sprake is van een individuele buitensporige last.
Zoals in de hiervoor onder 20.1 en 20.2 aangehaalde arresten van de Hoge Raad van 14 juni 2019 en 12 juli 2019 is overwogen dient bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last de gevolgen van de heffing van box 3 te worden bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de betrokkene. Daarbij moeten de inkomsten en het vermogen van eiseres en haar echtgenoot tezamen worden bezien. De keuzemogelijkheid die de wetgever eiseres heeft geboden in artikel 2.17, lid 4 van de Wet IB 2001 om het vermogen op de meest optimale wijze te verdelen over eiseres en haar echtgenoot (fiscale partner) staat los van de toets welke moet worden aangelegd in het kader van de beoordeling of artikel 1 EP is geschonden. Uit de feiten leidt de rechtbank af dat de echtgenoot van eiseres in 2015 en 2016 een (bruto)inkomen heeft van meer dan € 120.000. Daarnaast heeft eiseres tezamen met haar echtgenoot een niet-onaanzienlijk vermogen tot haar beschikking. De omstreden heffing over het box-3-inkomen van eiseres is in dit licht bezien niet van een dergelijk grote omvang dat die heffing kwalificeert als een individuele buitensporige last. Feiten en omstandigheden die in het geval van eiseres tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn niet gesteld of gebleken.
Zoals in de hiervoor onder 20.1 en 20.2 aangehaalde arresten van de Hoge Raad van 14 juni 2019 en 12 juli 2019 is overwogen dient bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last de gevolgen van de heffing van box 3 te worden bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de betrokkene. Daarbij moeten de inkomsten en het vermogen van eiseres en haar echtgenoot tezamen worden bezien. De keuzemogelijkheid die de wetgever eiseres heeft geboden in artikel 2.17, lid 4 van de Wet IB 2001 om het vermogen op de meest optimale wijze te verdelen over eiseres en haar echtgenoot (fiscale partner) staat los van de toets welke moet worden aangelegd in het kader van de beoordeling of artikel 1 EP is geschonden. Uit de feiten leidt de rechtbank af dat de echtgenoot van eiseres in 2015 en 2016 een (bruto)inkomen heeft van meer dan € 120.000. Daarnaast heeft eiseres tezamen met haar echtgenoot een niet-onaanzienlijk vermogen tot haar beschikking. De omstreden heffing over het box-3-inkomen van eiseres is in dit licht bezien niet van een dergelijk grote omvang dat die heffing kwalificeert als een individuele buitensporige last. Feiten en omstandigheden die in het geval van eiseres tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn niet gesteld of gebleken.
Geplaatst door Vincent de Groot van
Robelco Tax Services
op
woensdag, september 04, 2019
Labels:
Belastingdruk,
Box 3,
Buitensporige last,
Rechtspraak,
Spaartaks
Belastingrechter voorkomt dubbele premieheffing voor een Rijnvarende
Van belanghebbende zijn in Luxemburg sociale verzekeringspremies geheven. Van belanghebbende worden ook in Nederland premies volksverzekeringen geheven. Sinds 1 mei 2010 zijn Unierechtelijke procedurevoorschriften erop gericht te voorkomen dat twee of meer lidstaten van dezelfde persoon sociale verzekeringspremies heffen. Daartoe moeten lidstaten met elkaar in overleg treden en in overleg tot het oordeel komen in welke lidstaat een persoon verzekerings- en premieplichtig is. Van een dergelijke vereiste loyale samenwerking tussen Nederland en Luxemburg blijkt in deze zaak niets.
De Belastingdienst stelt niet het bevoegde orgaan te zijn om in overleg te treden met Luxemburg, dus hij heft de premie volksverzekeringen ongeacht of in Luxemburg al is geheven. De SVB is wel het bevoegde orgaan om in overleg te treden met Luxemburg, maar omdat zij in Nederland niet over de heffing gaat treedt zij niet in overleg met Luxemburg om de aldaar reeds geheven sociale verzekeringspremies door Luxemburg aan Nederland op de voet van artikel 73 van de toepassingsverordening te laten betalen en deze Luxemburgse premies (door de Belastingdienst) te (laten) verrekenen met de aanslag. Aldus wordt in Nederland doordat de bevoegdheden zijn verdeeld over de SVB en de Belastingdienst belanghebbende geconfronteerd met een dubbele heffing.
De Belastingdienst stelt niet het bevoegde orgaan te zijn om in overleg te treden met Luxemburg, dus hij heft de premie volksverzekeringen ongeacht of in Luxemburg al is geheven. De SVB is wel het bevoegde orgaan om in overleg te treden met Luxemburg, maar omdat zij in Nederland niet over de heffing gaat treedt zij niet in overleg met Luxemburg om de aldaar reeds geheven sociale verzekeringspremies door Luxemburg aan Nederland op de voet van artikel 73 van de toepassingsverordening te laten betalen en deze Luxemburgse premies (door de Belastingdienst) te (laten) verrekenen met de aanslag. Aldus wordt in Nederland doordat de bevoegdheden zijn verdeeld over de SVB en de Belastingdienst belanghebbende geconfronteerd met een dubbele heffing.
Geplaatst door Vincent de Groot van
Robelco Tax Services
op
vrijdag, augustus 30, 2019
Labels:
Luxemburg,
Premieheffing,
Rechtspraak,
Rijnvarende,
SVB
Abonneren op:
Posts (Atom)