Evenals de rechtbank komt het Hof tot de conclusie dat belanghebbende niet in die bewijslast slaagt. De in beroep en hoger beroep overgelegde verklaringen vormen hiervoor, nog afgezien van het feit dat zij allen niet in het in geding zijnde jaar 2014 zijn afgelegd, onvoldoende grondslag. De verklaringen van de Braziliaanse kennis en van belanghebbende zelf (zie hiervoor onder 2.4 en 2.5) hebben onvoldoende bewijskracht, aangezien zij niet (primair) afkomstig zijn van een onafhankelijke autoriteit. Daarbij heeft de verklaring van belanghebbende betrekking op het woonachtig zijn van diens echtgenote in Brazilië, en niet op het woonachtig zijn in Libanon. De verklaring afgegeven door de burgemeester van [naam provincie] is voorts weliswaar afkomstig van een onafhankelijke autoriteit, maar geeft er geen blijk van dat naast de formele werkelijkheid (het ingeschreven staan in de stad [naam provincie] vanaf 2013) ook de materiële werkelijkheid is getoetst (het naar alle feiten en omstandigheden beoordeeld hebben van een vaste verblijf- en woonplaats in Libanon als bedoeld in artikel 4, lid 1, AWR). Ook de door belanghebbende overgelegde bankafschriften (zie onder 2.5) bieden onvoldoende steun voor de door hem ingenomen stelling. Tot slot kan ook hetgeen belanghebbende in dezen voor het overige heeft gesteld, hem niet baten.
De inspecteur heeft met onderbouwing van stukken (namelijk het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank, zie onder 2.6) gemotiveerd betoogd dat de navorderingsaanslag ib/pvv voor het jaar 2012, welke zag op hetzelfde geschilpunt als in het onderhavige jaar, tijdens de zitting bij de rechtbank is komen te vervallen nadat was geconstateerd dat er geen sprake was van een nieuw feit in de zin van artikel 16, lid 1, van de AWR en dat de grondslag voor navordering als zodanig ontbrak. Deze gang van zaken volgt uit het door de inspecteur overgelegde proces-verbaal van de rechtbank en is door belanghebbende verder ook niet betwist. Hiervan uitgaande kan aan het vervallen van deze navorderingsaanslag wat specifiek op de afwezigheid van een nieuw feit zag niet, zoals belanghebbende stelt, het vertrouwen worden ontleend dat dit vervallen eveneens in het onderhavige jaar dient plaats te vinden.