Vincent de Groot: "Onze dienstverlening is volledig gericht op de internationale werknemer. Door de uitgebreide ervaring met en de specifieke kennis over onder meer de fiscale omstandigheden van zeevarenden, personen werkzaam in de offshore-industrie en bij baggerbedrijven, maar ook voor andere internationaal mobiele werknemers, weet u zeker dat uw fiscale zaken in vertrouwde en deskundige handen zijn.

Bent u buiten Nederland werkzaam? Zit u met vragen over belastingen en sociale premies? Niet alleen voor het verzorgen van uw Nederlandse aangifte inkomstenbelasting, maar ook bij advisering over werken buiten Nederland of voor een buitenlandse werkgever en wonen buiten Nederland bent u bij ons aan het juiste adres!"



Translate this site


Conclusie A-G met betrekking tot referentieperiode artikel 38 lid 2 AWR

Belanghebbende was in het onderhavige jaar werkzaam als kapitein bij [A], gevestigd in Nederland. Hij is op 13 november 2012 afgereisd naar Angola om aldaar te werken. Na een periode van verlof, ziekte en cursusdagen is belanghebbende op 28 februari 2013 wederom afgereisd naar Angola. Hij heeft vervolgens werkzaamheden in Angola, Congo en Angola verricht.

In cassatie is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op de voet van artikel 38 lid 2 AWR (Cyprus-regeling). Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende drie aaneengesloten maanden arbeid heeft verricht in Angola. Tussen partijen is niet in geschil dat een verhouding werkdagen:verlofdagen van 1:1 in het geval van belanghebbende evenredig is.

De Rechtbank is van oordeel dat de evenredigheid tussen de verlofperiode en de gewerkte periode in het onderhavige geval mag worden beoordeeld over een (langere) periode van een jaar. Uit de stukken volgt dat er, gerekend over de periode van 365 dagen die aanvangt op 13 november 2012, een periode van 187 gewerkte dagen is af te lezen. Het gelijk is aan belanghebbende.

Naar het oordeel van het Hof moet “naar evenredigheid” aldus worden uitgelegd dat de betreffende verlofdagen ook daadwerkelijk zijn opgebouwd in de periode dat belanghebbende in Angola heeft gewerkt. Het Hof volgt belanghebbende derhalve niet in zijn stelling dat voor de evenredigheid gedurende de periode van 13 november 2012 tot en met 12 februari 2013 uitgegaan mag worden van een periode van een jaar. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat het beroep van belanghebbende op de toezegging van de Inspecteur gedaan tijdens de zitting voor de Rechtbank faalt. Het Hof vermag niet uit het proces-verbaal van de zitting voor de Rechtbank af te leiden dat de Inspecteur zou afzien van het instellen van hoger beroep, indien en voor zover de Rechtbank bij de vaststelling van de verhouding verlof:arbeid als 1:1 een naar zijn mening onjuiste referentieperiode zou hanteren. Het gelijk is aan de Inspecteur.

Belanghebbende betoogt in zijn eerst klacht dat het Hof een te krappe uitleg heeft gegeven aan de toe te passen referentieperiode. De door de Rechtbank gehanteerde referentieperiode, een periode van 365 dagen die aanvangt op 13 november 2012, is naar zijn mening redelijk.

De A-G wijst erop dat de regeling verlangt dat gedurende een aaneengesloten periode van “tenminste” drie maanden arbeid wordt verricht in niet-verdragslanden. Weliswaar heeft de wetgever welbewust niet ervoor gekozen een langere periode verplicht te stellen, maar dat neemt niet weg dat de aaneengesloten periode waarin arbeid wordt verricht, wel langer dan drie maanden kan zijn. Uit de wet – mede gezien de daarop gegeven toelichting – volgt, zo meent de A-G, dat het criterium “aaneengesloten” inhoudt dat de belastingplichtige gedurende die gehele periode werkzaam is geweest in een of meer niet-verdragslanden. De beoordeling of gedurende die periode het vakantieverlof niet langer dan “evenredig” is geweest, impliceert een beoordeling van de gehele periode van uitzending. Indien hierover anders zou worden geoordeeld, zou bij elke vakantieperiode de vraag rijzen of daarvoor de “aaneengesloten periode” zou zijn doorbroken, dan wel hoe van een driemaandsperiode waarvan het evenredigheidscriterium zou worden getoetst, begin- en einddatum moeten worden bepaald. Het Hof heeft volgens de A-G dan ook een te krappe uitleg gegeven aan de toe te passen referentieperiode. De eerste klacht van belanghebbende slaagt.

Met zijn tweede klacht betoogt belanghebbende dat de toezegging van de Inspecteur gedaan tijdens de zitting voor de Rechtbank niet tot iets anders kan leiden dan tot toekenning van het recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op de voet van artikel 38 lid 2 AWR.

Volgens de A-G is de uitleg van hetgeen in het proces-verbaal van de zitting voor de Rechtbank is opgenomen voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Nu de betwiste uitleg van het Hof van dat proces-verbaal geenszins onbegrijpelijk is, faalt de tweede klacht van belanghebbende.

De conclusie van de A-G strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond dient te worden verklaard.

Bron

Internationaal werkzaam, zeevarend? Werkzaam in de bagger- of offshore-industrie? Neem contact op met Robelco Tax Services!

X